Bij bankkrediet en schuldfinanciering via de kapitaalmarkten regeert enkel de ratio. Bij crowdfunding, daarentegen, spelen ook andere factoren mee zoals sociaal rendement.
Enkele jaren geleden lanceerde de Brusselse filosoof Philippe Van Parijs een opmerkelijke oproep in de krant. Hij riep de Europese ambtenaren en diplomaten op om een ‘Piazza Schuman Fonds’ op te richten, gespijsd door een systeem van crowdfunding. Het geld zou dienen om het Schumanplein (naast het Berlaymontgebouw) in de Brusselse Europawijk te renoveren.
Zoals de voorzitter van de Europese Commissie Romano Prodi het in 2001 mooi omschreef: ‘Dit plein moet een ontmoetingsplaats voor Europa worden, een piazza van het continent; de Europeanen moeten voelen dat ze het hart van Europa bezoeken’. Daarvoor zou het verkeer wel in een tunnel moeten verdwijnen.
Vele studies, architectuurwedstrijden en plannen later is het Schumanplein vandaag nog steeds dezelfde lawaaierige en onaangename verkeersrotonde. Tijd om de bottom-down aanpak te vervangen door een bottom-up aanpak, dacht Philippe Van Parijs (hoogleraar aan de universiteiten van Louvain-la-Neuve, Leuven en Oxford). Zijn inspiratie zijn de rijke Brusselaars die een eeuw geleden nauwelijks belastingen moesten betalen. Om toch verfraaiingswerken in de openbare ruimte te financieren, deed de stad een beroep op ‘openbare inschrijvingen’. De rijkaards tastten met andere woorden in eigen zak en legden geld samen om de stad meer allure te geven.
‘Point n’est besoin d’espérer pour entreprendre, ni de réussir pour perséverer’ (‘Je moet geen verwachtingen hebben om te ondernemen, en je moet niet slagen om te volharden’).
De Europese Brusselaars zitten vandaag ongeveer in hetzelfde schuitje als de notabelen van de negentiende eeuw, vindt de filosoof: ze zijn welgesteld, maar weinig belast. Wie daar enige gêne bij voelt, zal misschien openstaan voor zijn oproep, hoopt hij. Via het fonds zouden de Europese Brusselaars concreet bijdragen aan de kwalitatieve verbetering van de Europese hoofdstad. Van Parijs stelde voor om tijdens een picknick naast de rotonde de koppen samen te steken. Zelf zou hij verschijnen in een oranje cape, ter herinnering aan de grootste Brusselaar aller tijden: Willem van Oranje. Diens leuze was:
Voorbij aan de ratio
Geheel in de filosofie van die leuze is er sindsdien niet veel meer vernomen over het initiatief. Wat niet wil zeggen dat crowdfunding geen toekomst heeft, vindt Aymeric Olibet (Business Development BNP Paribas Fortis):
“Met crowdfunding investeren vele mensen een klein bedrag in een doel waar ze zich betrokken bij voelen. Op die manier kan het startkapitaal verworven worden en kunnen zulke projecten makkelijk opgestart worden en viraal gaan.”
Bankkrediet en schuldfinanciering via de private markt spelen zich in de wereld van de ratio af. Het moet om bankable business gaan: investeringen met een aanvaardbaar risico en een redelijk rendement. Dat is logisch, want de financiële wereld werkt met spaargeld en moet dat als een goede huisvader beheren. Aymeric Olibet:
“Die ratio is zo belangrijk geworden, dat u soms het gevoel hebt dat ze de hele kredietmarkt een beetje aan het versmachten is. Alles moet tot in de puntjes uitgevlooid worden om toch maar geen enkel risico te lopen. Sommige initiatieven, die eerder een sociaal dan een economisch rendement opleveren, raken daardoor moeilijk gefinancierd. Crowdfunding gaat voorbij aan de ratio. De kans is groot dat uw geld weinig of niets opbrengt, maar u helpt wel iets realiseren waar u achter staat. Stel u voor dat de overheid in een bepaalde wijk niet wil of kan investeren in kinderopvang. Als enkele honderden buurtbewoners via crowdfunding een kleine hoeveelheid geld investeren in een nieuwe crèche, kan die misschien wel opstarten.”
Crowdfunding is vooral bekend van de succesverhalen uit de ondernemingswereld. Zo werd het systeem aanvankelijk vooral gebruikt om films, boeken en nieuwe apps te financieren. Intussen komen er steeds meer projecten die draaien rond de openbare ruimte. Dat past in de trend van een overheid die zich wat terugtrekt en mondige burgers die zelf hun omgeving willen vormgeven.
Passie en avontuur
Een bekend voorbeeld uit Nederland is de Luchtsingel in Rotterdam. Die houten voetgangersbrug is 390 meter lang en verbindt wijken die door verkeersaders uit elkaar gehaald zijn. Burgers en bedrijven helpen mee door planken voor de brug te kopen waarop hun naam wordt geprint. De investering varieert van 25 tot 1.250 EUR.
In New York hebt u dan weer High Line Park. Een groep buurtbewoners heeft ervoor gezorgd dat dit twee kilometer lange spoorwegviaduct langs de westzijde van Manhattan tot een buurtpark werd omgevormd. Bij dit soort van initiatieven wordt vaak maar een deel van het geld (bijvoorbeeld voor de haalbaarheidsstudies of een stukje van de werken) via crowdsourcing opgehaald. De overheid past de rest bij. De buurtbewoners hebben trouwens wel degelijk belang bij hun investering: hun buurt wordt er niet alleen leefbaarder op, maar ook de waarde van hun woning gaat vaak omhoog. Aymeric Olibet:
“Ik geloof sterk in de waarde van crowdfunding. Passie en solidariteit met de volgende generaties wegen zwaarder door dan rationele investeringscriteria. Dat maakt het makkelijker om in riskantere, innovatieve projecten te stappen. En die heeft de Europese economie hard nodig om te groeien. Het mooie aan crowdfunding is dat de risico’s niet via de balans van een bank passeren. Er is dus geen systeemrisico. Voor de investeerder blijft het risico ook beperkt, want hij investeert maar een klein bedrag en weet normaal ook goed waarvoor het geld wordt gebruikt.”
02.05.2016
De terugval van langlopende kredieten aan de openbare sector
Banken toonden zich de laatste jaren heel huiverig om langlopende kredieten te verstrekken aan overheden en social-profitorganisaties. Ligt die terugval aan het groter risico, strengere regels, de lage rente of een combinatie van die drie?
Volgens Joachim Verheyden, Head of Business Development BNP Paribas Fortis, heeft een en ander te maken met de kredietwaardigheid van de publieke en de social-profitsector:
“Vroeger werd lenen aan overheid of social profit beschouwd als een nulrisico. Er bestond zelfs geen rating voor overheden. Het uitgangspunt was dat overheden hun schulden altijd zouden kunnen betalen, omdat ze in geval van nood altijd belastingen kunnen heffen. Door de Europese schuldencrisis is die perceptie veranderd: de inschatting voor het risico van een krediet aan overheden is minder positief geworden, door hun slechte schuldenpositie. Dat heeft een impact op de looptijd en de prijs van de kredieten.”
Een tweede reden voor de afname van langlopende kredieten zijn de Bazel III-richtlijnen. Bazel III legt strengere regels op, om de ‘mismatch’ tussen lange en korte termijn bij de banken terug te schroeven. Eenvoudig uitgelegd? Joachim Verheyen:
“Klanten storten geld bij de bank. Dat is liquide geld, dat men op korte termijn weer kan afhalen. De bank gebruikt dat geld wel om kredieten te verstrekken. Dat is dus langetermijngeld. De kloof tussen die twee - de ‘mismatch’ - wordt traditioneel overbrugd via de interbancaire markt. Tijdens de Amerikaanse huizencrisis van 2008 viel die interbancaire markt plots helemaal droog: de banken durfden niet meer aan elkaar te lenen. Alle systemen dreigden vast te lopen en Europa moest tussenbeide komen om de gaten te dichten. Vandaar de invoering van Bazel III, met strengere kapitaaleisen voor de banken. Die moeten meer liquiditeit hebben in verhouding tot hun langetermijnengagementen. Hoe langer de termijn, hoe steviger de liquiditeit moet zijn.”
Een belangrijk gevolg van de Bazel III-richtlijnen is dus dat banken minder happig zijn om krediet op zeer lange termijn te verstrekken. Of het moet tegen een zeer hoge rente zijn. Luc Zuallaert, Director Public Banking BNP Paribas Fortis:
“Door Bazel III zijn banken minder competitief op het vlak van die langetermijnkredieten. Als een bank vandaag een krediet op dertig jaar zou geven, dan moeten we een fors hogere rente vragen. Intussen zijn er in de publieke en social-profitsector nauwelijks nog leningaanvragen op dertig jaar. De banken hebben de laatste jaren duidelijke boodschappen naar die overheden en organisaties gestuurd, en die hebben het wel begrepen. Zo financieren ziekenhuizen hun bouwwerken vandaag niet meer op drieëndertig jaar, maar op twintig jaar, vermeerderd met drie of vijf jaar voor de opnameperiode tijdens de eigenlijke bouw. De ziekenhuizen zijn trouwens zelf ook geen vragende partij meer voor die zeer lange looptijden: na twintig jaar is een medisch gebouw sowieso aan vernieuwing toe.”
Ook bij andere instellingen uit de publieke en social-profitsector is de vraag naar langlopende leningen verminderd, aldus Luc Zuallaert:
“Bij de Vlaamse steden en gemeenten ligt het overgrote deel van de vraag - pakweg 65 à 70% - nog steeds op twintig jaar. Vergelijken met Brussel is moeilijk, want dat heeft een apart financieringsvehikel. In Wallonië is er wel nog vraag naar die ‘ouderwetse’ langlopende kredieten. Dat komt omdat er daar nog per project wordt gefinancierd. In Vlaanderen is dit jaar de nieuwe beleids- en beheerscyclus ingevoerd, waardoor de boekhouding meer lijkt op een bedrijfsboekhouding. De Vlaamse steden en gemeenten werken niet meer projectgebonden, maar financieren nu hun thesaurie. Daardoor zijn ze minder gebonden aan die lange looptijden.”
De strengere kapitaalvereisten van Bazel III zullen wel een rol spelen in de schaarste aan langlopend krediet, geeft Wim Moesen, prof.em. KULeuven, toe. De invloed van het hoger gewaardeerde risico voor overheden relativeert hij:
“Het risico blijft toch beperkt. Europa kijkt zeer nauw toe op de schulden: uit de bocht gaan, zoals vroeger wel eens gebeurde, is er niet meer bij. Bovendien hebben overheden de ‘power to tax’. In geval van nood kunnen ze altijd de belastingen wat doen stijgen. Persoonlijk vind ik de extreem lage rente een grotere boosdoener. Ooit moet die rente weer omhoog. Ook daardoor zijn banken soms minder geneigd om zich te engageren voor een langlopende lening.”
02.05.2016
Marktfinanciering voor de overheid: goed idee?
Voor langeretermijnoplossingen (twintig tot dertig jaar) verschuift de focus de laatste jaren van klassieke bankfinanciering naar marktfinanciering. Vraag is of dat een volwaardig alternatief is…
Een ‘new kid on the block’? Eerder een ‘comeback kid’, vindt Wim Moesen, prof. em. KULeuven:
“Marktfinanciering houdt in dat overheden investeringen financieren via de rechtstreekse uitgave van obligaties of schuldpapier. Vroeger deden steden en gemeenten dat vaker, voor de bouw van wegen, een industrieterrein, een sporthal, ... Maar in de loop der jaren is dat een beetje in onbruik geraakt, net door de dominante positie van die ‘huisbank’. Het is wel niet voor alle overheden weggelegd: u hebt er wat schaalgrootte voor nodig, omdat er kosten mee gepaard gaan. Of u moet het bundelen, dat kan ook.”
In elk geval lijkt financiering via de kapitaalmarkten een interessante oplossing voor beide partijen. Langs de ene kant krijgen overheden en social-profitorganisaties een alternatief voor bankkrediet, dat soms ook goedkoper is.
En bij pensioenfondsen, verzekeraars en andere institutionele beleggers is er een groeiende interesse in schuldpapier van overheden. Die hebben een meer ‘natuurlijke’ positie dan banken om op zeer lange termijn engagementen aan te gaan, aldus Katherine Dior, Head Primary Markets BNP Paribas Fortis:
“Verzekeraars kunnen bijvoorbeeld goed inschatten hoeveel geld ze over hoeveel jaar moeten uitgeven. Dat willen ze matchen met langetermijninvesteringen, zodat ze de risico’s optimaal kunnen beheren.”
In de gespecialiseerde literatuur wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen drie vormen van financiering via kapitaalmarkten: institutional bonds, retail bonds en private plaatsing.
- De uitgifte van institutional bonds is weggelegd voor grote organisaties met een solide reputatie (al dan niet beursgenoteerd) en hoge emissiebedragen.
- Voor kleinere organisaties kunnen retail bonds interessant zijn. Dat soort van obligaties mikt op particuliere beleggers die kunnen instappen via coupures van 1.000 EUR.
- Bij private plaatsing wordt de schuld aan een beperkt aantal institutionele en/of kapitaalkrachtige particuliere beleggers aangeboden.
Katherine Dior verkiest om de zaken vanuit een ander standpunt te bekijken:
“Het gaat telkens om schuld. U kiest weliswaar voor een bepaald type investeerder in functie van wat nodig is voor de structuur van de financiering. Het is bijvoorbeeld evident dat u de kleine spaarders geen belegging aanbiedt die weinig gedocumenteerd en risicovol is en ook nog eens over twintig jaar loopt. Met de huidige lage rentestand komt de uitgifte van retail bonds dan ook minder vaak voor dan die van institutional bonds of private plaatsing. Die kleine spaarder redeneert: als ik mijn geld zeven jaar moet vastzetten voor een rente van 1,5%, dan kan ik het misschien toch beter op een spaarboekje laten staan. Met de getrouwheidspremie komt hij dan misschien aan 1,1%. De lange termijn, die zo specifiek is voor overheidsinvesteringen, is toch vooral spek voor de bek van institutionele of rijke particuliere investeerders.”
Als overheden en andere organisaties rechtstreeks naar de kapitaalmarkten trekken om hun investeringen te financieren, valt de bank dan gewoon weg als bemiddelaar? Dat gebeurt nu soms al, en het zou in de toekomst vaker kunnen gebeuren, op voorwaarde dat de markt zich perfectioneert. Dat wil niet zeggen dat de bank helemaal uit het circuit zal verdwijnen.
Katherine Dior somt drie redenen op waarom banken toch nog een nuttige rol als intermediair kunnen (en vaak moeten) spelen:
“De eerste reden is de nood aan secundaire trading. Dat heeft te maken met de liquiditeit van schuld. Als een investeerder schuldpapieren van een overheid koopt, wil hij die na verloop van tijd misschien weer verkopen. Nu worden obligaties vandaag maar zelden via de beurs verhandeld. Dus hebt u marktspelers nodig die uitwisselingen ‘over the counter’ kunnen doen, zonder het platform van de beurs. Banken kunnen dat.”
De twee andere redenen hebben te maken met de rol van adviseur, vertelt Katherine Dior:
“Een bank kan ten eerste advies geven over de structurering. Die hangt af van de partij die de obligaties uitgeeft, de investeerder, het bedrag, de looptijd, enzovoort. In sommige gevallen volstaat een A4-contract tussen de twee partijen, waarin de modaliteiten gedefinieerd worden. In andere gevallen is er nood aan een beursnotering (listing) en een prospectus van honderden pagina’s, een zogenoemde European Prospector’s Directive Compliant Document. Het spreekt vanzelf dat die laatste optie meer zal kosten dan de eerste. Zoiets drijft de vaste kosten op, maar dat valt allemaal goed mee als het bedrag groot genoeg is.
Naast deze structurele elementen kan de bank ook advies geven over de prijs. Stel dat de overheid schuldpapier uitgeeft en dat de investeerder pakweg 5% vraagt voor een looptijd van vijf jaar. Hoe weet je of dat een goede deal is? En wat de competitie aanbiedt?”
02.05.2016
Financiering via bankkrediet of kapitaalmarkt?
De vraag naar de goedkoopste van de twee formules is niet eenduidig te beantwoorden.
Luc Zuallaert, Director Public Banking BNP Paribas Fortis :
“Vroeger ging men ervan uit dat de kapitaalmarkt duurder was dan bankkredieten, de laatste jaren hoort u vaak het omgekeerde. Veel hangt af van de kosten die een operatie op de kapitaalmarkt met zich meebrengt, zoals een eventuele prospectus. Die kosten wegen vooral door bij kleinere bedragen. Als ik de vergelijking maak van onze pricing voor klassieke en obligatieleningen over de afgelopen jaren, dan blijkt dat nu eens de ene en dan weer de andere de goedkoopste keuze is. Het is de buil tegen de bluts stellen.”
Voorzichtige terugkeer
Voorlopig neemt de financiering via kapitaalmarkten maar een bescheiden deel in van de totale financieringspot. Wordt dat in de toekomst anders? Zullen klassieke bankleningen plaatsmaken voor obligatieleningen? Zo’n vaart zal het wel niet lopen, denkt Luc Zuallaert.
“De geesten zijn de laatste vijf jaar wel degelijk gerijpt: publieke en social-profitinstellingen beseffen nu dat er nood is aan diversificatie. Er kan altijd iets misgaan met een bank en het is interessant om andere financiële bronnen aan te boren. Het aandeel van de kapitaalmarkt zal daardoor nog wel stijgen.
Anderzijds is de banklening sinds kort aan een voorzichtige terugkeer bezig. Een tijdlang zag het ernaar uit dat de publieke sector zich steeds moeilijker zou kunnen financieren via de banken. Vandaag kunnen ze weer makkelijker bij de bank terecht voor bilaterale kredieten. Dat komt doordat de banksector de laatste paar jaar in iets rustiger vaarwater is terechtgekomen. De banken hebben meer liquiditeiten en durven weer op langere termijn te denken en te beleggen.
Bovendien wordt het overheidsrisico opnieuw wat positiever gewaardeerd, omdat de overheidsschulden zachtjesaan afgebouwd worden. Die focus op de heel lange termijn van vroeger komt wellicht niet meer terug. Vooral in Wallonië is er af en toe nog vraag naar looptijden van dertig jaar en meer. Echt graag doen de banken het niet en het is ook duurder. Als het mogelijk is, raden we klanten aan om op tien jaar te lenen. Daarna zien we wel wat de beste optie is om bijvoorbeeld te herfinancieren. De rente op een krediet van tien jaar en de liquiditeitspremie die de klant dan moet betalen, liggen een stuk lager dan op twintig of dertig jaar. Onhaalbare of onbetaalbare bankkredieten waren tot voor een paar jaar realiteit. Vandaag is de situatie toch enigszins anders.”
Overheden en social-profitorganisaties zijn intussen de kapitaalmarkt aan het herontdekken:
- Meestal gaat het om gezamenlijke programma’s waarin steden en gemeenten de mogelijkheid krijgen om op lange termijn obligatieleningen uit te geven, hoewel Mechelen en Zaventem bijvoorbeeld wel kleine obligatieleningen van ongeveer een miljoen EUR hebben lopen.
- In Vlaanderen zijn er een dertigtal gemeenten die rechtstreeks met schuldpapier naar de kapitaalmarkten trekken. Daar zitten steden als Gent en Hasselt bij, maar ook gemeenten als Zaventem.
- In Wallonië wagen steden als Luik, Seraing en Namen zich intussen ook op de kapitaalmarkt.
Opgelet voor bullets!
Aan deze trend van financiering via de kapitaalmarkten is wel een risico verbonden. In negen op de tien gevallen gaat het om bulletleningen, omdat investeerders dat het liefst hebben. Het verschil met een klassieke lening is dat men enkel de rente moet betalen. Pas op het einde van de looptijd moet de hoofdsom terugbetaald worden. Of geherfinancierd.
Wim Moesen, prof .em. KULeuven: “Dan loopt u het risico dat u dat geld niet kunt terugbetalen, of dat het moeilijk is om een nieuwe lening aan te gaan, of dat de rentevoet intussen sterk gestegen is. Overheden kunnen dus best voorzichtig omspringen met bulletleningen. De verleiding kan opduiken om schulden naar de volgende legislaturen door te schuiven.”
Luc Zuallaert: “In Vlaanderen zijn die bulletleningen wettelijk mogelijk, maar daar zijn intussen wel al vragen over gesteld in het Vlaams parlement. Politici zijn bezorgd over de kredietwaardigheid van de gemeenten en over het eventuele doorschuiven van schulden. Het is inderdaad opletten om niet in extremen te vervallen.”
02.05.2024
“De nadruk ligt op mensen en vertrouwen”
Kan een modebedrijf ook succesvol zijn zonder de excessen van fast fashion? Zeker, zo bewijst Jean Chabert met Stanley/Stella, dat op maat gemaakte kleding van biologisch katoen produceert.
“We willen een gamechanger zijn”, vertelt Jean Chabert, CEO van Stanley/Stella. “Toen ik geboren werd, 62 jaar geleden, leefden er 2 miljard mensen op onze planeet. Vandaag zijn we met 8 miljard. Dat is de realiteit, en dus moeten we ophouden met de uitputting van hulpbronnen. Menselijke activiteiten hebben altijd gevolgen, maar we moeten er wel voortdurend naar streven om onze parameters te verbeteren. Daar ligt ons engagement en dat hebben we in 2022 vastgelegd in een charter. We controleren ons hele ecosysteem en leggen de nadruk op mensen en op vertrouwen.”
Kleding als communicatiemiddel
Het B2B-bedrijf uit Brussel verkoopt kleding die dient als communicatiemiddel. Klanten van Stanley/Stella laten T-shirts, sweatshirts en hoody’s bedrukken, printen of borduren en bieden die gepersonaliseerde items aan hun eigen klanten aan. “We zitten in een ‘giveaway’-industrie en onze prijzen zijn minstens 50 procent hoger dan het gemiddelde. Maar wij bieden wel superieure kwaliteit én respect voor mensen”, aldus Chabert.
Biokatoen: de helft minder water
Vijftien van de 220 Stanley/Stella-werknemers zijn direct of indirect bezig met ESG (Environmental, Social, Governance). Ze controleren bijvoorbeeld of de afspraken over arbeidsomstandigheden en veiligheid op de productielocaties worden nageleefd. Het bedrijf koopt zijn biologisch katoen - geproduceerd zonder GGO (Genetisch Gemodificeerde Organismen), zonder pesticiden en met 70 procent minder waterverbruik dan conventioneel katoen - in India, Tanzania en Turkije. Vervolgens gaat Stanley/Stella in de hele productieketen langdurige verbintenissen aan met als streefdoel: minimale negatieve gevolgen voor mens en milieu. Een voorbeeld? 90 procent van de containers arriveert in de opslagloods in Duitsland per binnenvaartschip, de minst vervuilende vorm van transport.
Nadenken over alle effecten
“We moeten natuurlijk realistisch blijven”, nuanceert Chabert. “Bedrijven die levensvatbaar willen zijn, moeten ook winstgevend blijven. Om textiel te maken verbruiken we per definitie hulpbronnen. Dus denken we na over alle effecten. Onze activiteiten rond textieldecoratie houden we bijvoorbeeld in Europa, ook al is dat duurder. Het afvalwater met inkten en kleurstoffen wordt behandeld en hergebruikt. Voorlopig kunnen we niet vermijden dat elektriciteit in Bangladesh wordt opgewekt door gas. We checken hoe bereid een land is om daarin vooruitgang te boeken. En ondertussen compenseren we wat we niet kunnen vermijden.”
Vertrouwen en menselijkheid
“Vertrouwen is de kern van een goede relatie”, zegt Chabert. “Vroeger liep ik al eens tegen een cashflowprobleem aan. Ik zat aan mijn eigen vermogen en had jarenlang geen leningen. Lange tijd was ik 100 procent aandeelhouder. Uiteindelijk heb ik mijn kapitaal voor 40 procent geopend en kredieten aangevraagd bij BNP Paribas Fortis. We kennen elkaar ondertussen goed en ik hoef hen de beperkingen van mijn bedrijf niet uit te leggen, ze kennen de sector. Ze cofinancieren de voorraad, bieden een factureringsoplossing, ondersteunen onze ontwikkeling in de Verenigde Staten dankzij hun internationale netwerk, enzovoort.”
Vandaag gaat het Stanley/Stella voor de wind. In 2023 werd de omzet meer dan verdubbeld, tot 170 miljoen euro. Binnenkort hoopt het bedrijf ook zijn eerste passen te zetten in Japan en Zuid-Korea. Maar voor Chabert is het duidelijk: “Onze belangrijkste rijkdom staat niet op de balans. Dat zijn onze mensen.”
Stanley/Stella is klaar om de wereld te veranderen. Ontdek nog meer straffe verhalen van ondernemers.
We controleren ons hele ecosysteem en leggen daarin de nadruk op mensen en op vertrouwen.
Onze prijzen zijn minstens 50 procent hoger dan gemiddeld. Maar wij bieden wel superieure kwaliteit én respect voor mensen.